Oud-minister van VWS Ab Klink en tegenwoordig bestuurder van een grote zorgverzekeraar kent als geen ander de complexiteit van dit zorgstelsel. Maar hij wil het niet inruilen voor iets als een zorgfonds, wat simpeler lijkt maar volgens hem gebaseerd is op onzinnige aannames. Toch is hij kritisch op het stelsel. Schotten moeten eruit, mededinging kan scherper en zorgverzekeraars moeten beter luisteren naar artsen.
Tekst: Ab Klink
Niemand wist dat de zorg zo gecompliceerd was, zei president Donald Trump in februari. Ondertussen wist de man al tijden te melden dat Obamacare een ‘disaster’ was en de Republikeinen binnenkort met een fantastische aanpak zouden komen. Details en complexiteiten doen er bij het grote ontwerp kennelijk niet toe.
Soms krijg ik de indruk dat het in Nederland niet veel anders is. SP-leider Roemer meldt op nationale televisie onder andere dat verzekeraars commerciële doelen hebben, jaarlijks miljarden winst aan hun vermogen toevoegen en anderhalf miljard euro per jaar aan reclame en sponsoring uitgeven. Deze onzinnige beweringen zijn dan de opmaat naar een zorgfonds: nationaal met regionale bureaus.
Het Verenigd Koninkrijk kent zo’n structuur en de wachtlijsten zijn er enorm. De tekorten van ziekenhuizen zijn er de laatste jaren in de honderden miljoenen gelopen, het stelsel kraakt in zijn voegen.
Er valt veel te verbeteren, ook bij ons. Maar Nederland scoort toch echt buitengewoon hoog in alle internationale vergelijkingen. Voordat ik in dezelfde fouten verval als Trump, Roemer en anderen: de problemen in Engeland hebben ook te maken met desinvesteringen in het sociale domein en in de ouderenzorg.
Ook in Nederland zien we die samenhang. De decentralisaties bij de langdurige zorg hebben geleid tot spanningen bij de Spoedeisende Hulp (SEH’s). Meer kwetsbare ouderen zoeken de curatieve zorg op.
Een van de verbeterpunten van het huidige stelsel is de schottenproblematiek. Als gemeenten investeren in bijvoorbeeld de ondersteuning van mantelzorgers, valpreventie of in begeleiding van mensen met dementie, dan profiteren cliënten van zorgkantoren (WLZ) en soms de ZVW (zorgverzekeraars) daar van – en vice versa. Meer mogelijkheden om in elkaar te investeren, gezamenlijk geld uit te sparen en middelen onderling te verdelen zijn daarbij belangrijk. Dat komt ouderen en kwetsbaren ten goede.
De overheid zou ook de mededinging best mogen aanscherpen. Immers, als we zinnige zorg gaan leveren (gepast en van hoge kwaliteit) dan kan dat leiden tot omzetdaling bij zorginstellingen. Het is voor zorgaanbieders een hele kluif om deze te vertalen naar een daling van de kosten. Bovendien snijdt de aanbieder die voor een combinatie van goede en betaalbare zorg gaat, dan in eigen vlees.
Sommige doen het desalniettemin. Maar voor monopolisten in bepaalde regio’s is het verleidelijk om dat niet te doen. Er kan druk gezet worden op deze monopolisten door met een aanbieder in die regio die wel wil dalen in de omzet en kosten een beter contract te sluiten (meerjarig, ruimte om een deel van de besparingen aan marge toe te voegen). Dat betekent geen schaalvergroting meer, geen fusies meer en geen SEH’s sluiten, tenzij het niet anders kan.
Ondertussen moeten zorgverzekeraars ook kritisch naar zichzelf kijken: geen fixaties op prijzen van DBC’s als daardoor artsen minder tijd voor patiënten hebben en juist daardoor sneller gaan behandelen en doorverwijzen.
Liever meerjarige contracten om zo aanbieders in staat te stellen een duurzaam beleid te voeren. Liever allianties dan jaarlijkse vechtrondes om de contracten. En niet op de plaats van de arts gaan zitten, maar juist van hen leren wat goede zorg is.
We hebben nog een lange weg te gaan. Maar het Nederlandse stelsel is de moeite waard, want hier geldt wat mij betreft: The Netherlands first! Je moet toch wel beetje van Mars komen, om dan alles te grabbel te gooien voor een idee-fixe van een nationaal fonds.
Prof. dr. Ab Klink is lid raad van bestuur coöperatie VGZ